Wat wil ik uitdragen?
Al een aantal weken loop ik met deze gedachte in mijn hoofd rond. Soms komt de vraag in iets andere vorm naar boven: wil ik eigenlijk wel iets uitdragen? Als het antwoord daarop bevestigend is (meeste dagen wel, alleen de heel donkere niet) dan volgt de vraag: hoe moet ik dan datgene uitdragen? Als er ooit een tijd is geweest waarin dat kan, dan is het nu. Binnenkort publiceer ik immers bij een grote landelijke uitgeverij mijn eerste boek.
En een boek betekent o.a. aandacht. Ik heb net mijn eerste interview erop zitten. Dat vond ik leuk, bijzonder en eng, alle drie tegelijk. Hoewel ik al een aantal maanden aan mijn publieke persoonlijkheid ‘werk’, was dat de eerste keer dat ik iemand persoonlijk sprak. De mogelijkheden! De onmogelijkheden! Want op zo’n moment zie ik ze vaak beide en dan door de bomen het bos niet meer. (Om niet te spreken over de dissociatie van het feit dat ‘ik word geïnterviewd alleen omdat ik een boek heb geschreven.’)
Eigenlijk heeft bovenstaande vraag met iets heel fundamenteels te maken: van betekenis willen zijn. Ik herinner me als negenjarige ernstige, vermanende gesprekken te hebben gevoerd met Saddam Hoessein (’s avonds voor het slapen gaan) en ik fantaseerde over Robin Hood-achtige praktijken waarin ik zelf de glansrijke hoofdrol speelde en natuurlijk fantastisch kon boogschieten. Als dan het moment kwam waarop ik plotseling bang was dat dit alles onmogelijk was, dat er niets van betekenis bestond, dat God niet bestond (ik praatte ook iedere avond met God) dan dook ik snel onder de dekens tot het moment voorbij was. Het moment kwam en ging altijd. En dan vertelde ik mezelf weer een verhaal.
Toen ik begon met schrijven, dacht ik niet na over ‘betekenis’ of ‘iets willen uitdragen.’ Ik schreef omdat ik nog altijd mezelf een verhaal wilde vertellen. (En dat hoefde dus niet alleen voor het slapen gaan te zijn). En nog steeds als ik schrijf, is dat in eerste instantie voor mezelf, niet voor een ander, niet om iets bewust te willen uitdragen. Hoe vreemd om dan achteraf te ontdekken dat ik wéér over in- en uitsluiting heb geschreven, over iets van (sociale) onrechtvaardigheid of over een personage dat zijn eigen angst (soms in de vorm van de ander) overwint. Hoe vreemd dat ik wéér betekenis in mijn verhalen heb gelegd.
Of toch niet?
Ik wil mezelf van ‘betekenis’ overtuigen. Net als de klas van Pierre Anthon in het indringende Niets van de Deense Janne Teller, maak ik in mijn verhalen een ‘berg van betekenis’, waarvan ik ook heel goed weet dat ik er niet mee moet spotten. Maar als ik eenmaal mezelf het verhaal heb verteld, wil ik het dóór vertellen. Ik wil mijn verhalen delen. En als ik mijn verhalen deel, dan deel ik ook ‘mijn’ betekenis (voor wat die waard is).
De conclusie? Ik ben een geëngageerde schrijver tegen wil en dank, of in hart en nieren, zo je wil. (En volgens Frank Noë in zijn Hoofdredactioneel ‘De opkomst van de sociale auteur’ van de nieuwste Schrijvenmagazine, niet de enige van mijn generatie).
Als ik dus maar schrijf, in welke vorm dan ook, dan draag ik uit.