Vandaag ging het schrijven moeizaam. Moeizaam? Understatement van de eeuw. Ik nader het einde van de (her)schrijf en stuitte op het onvermijdelijke punt waarop ik twijfel over zowel de vorm, de inhoud, als de stijl. Ook wel bekend als de ‘Ik doe maar wat’- angst.
Afgelopen weekend las ik in de Volkskrant een interview met de jongste The Man Booker Prize winnaar ooit. Eleanor Catton was 28 jaar toen ze voor haar historische roman ‘The Luminaries’ (832 pagina’s!) afgelopen najaar de prijs won. In het interview gaat het voor een groot deel over wat het voor haar betekende dat ze deze prijs heeft gewonnen. Ze is vereerd en heel blij. Maar vooral een andere opmerking viel me op. ‘Nu het af is,’ zei ze over haar boek, ‘lijkt het moeiteloos te zijn ontstaan.’
Terwijl ze dat absoluut niet zo had ervaren. Als een boek eenmaal is gepubliceerd, zie je slechts het zelfvertrouwen, legde ze uit. Het resultaat houd je immers in je handen. De maanden van twijfel en wanhoop over of ze het verhaal tot een goed einde kon brengen, waren onzichtbaar geworden. Door het winnen van de prijs waren ze eigenlijk zo goed als uitgewist. Maar, zo meende Catton, ‘die [periode] is echter wezenlijk en ik denk ook nodig. Als je tevoren weet dat je het kunt, heb je niet de goede houding. Niet om een groot en spannend boek te schrijven.’
Ik wil wat ik schrijf niet vergelijken met wat deze vrouw heeft geschreven. (832 pagina’s!) Maar ik put wel moed uit haar uitspraak. Twijfel is nodig, twijfel is onontbeerlijk.
O ja, wat Catton nog meer zei: ‘En ik schrijf ook nog eens langzaam.’