Zodra ik de trein uitstap, begint het. Bij iedere stap die ik neem, iedere blik die ik werp, wil mijn hoofd, eigenlijk mijn hele lijf, terug naar toen.
Achttien jaar heb ik in Maassluis (West) gewoond, in dezelfde straat, en hetzelfde huis, zo’n eengezinswoning, doorzon en bouwjaar ergens eind jaren zestig. Als ik van het station langs het voetbalveld, de bieb, het parkje en mijn oude basisschool naar mijn ouderlijk huis toe loop, draagt iedere stoeptegel betekenis. Soms zou ik wel oog- (en oor- en neus)kleppen willen hebben.
Op dat veld had ik mijn eerste ik-ben-onderdeel-van-de-wereld-en-de-wereld-van-mij-ervaring. In die bibliotheek kwam ik jaren achtereen iedere woensdagmiddag om de ene stapel boeken voor de andere om te wisselen. En in dat lokaal mocht ik op mijn zevende verjaardag een raamschildering maken samen met een vriendinnetje naar keuze. Op het schoolplein ben ik voor de tweede keer in mijn leven gekust. (De eerste keer was, gek genoeg, niet in Maassluis.)
Hoe dichter bij “thuis” ik kom, hoe groter de concentratie herinneringen.
Ik zie en voel de putdekseltjes op de twee pleintjes waar ik overheen fietste (als je maar hard genoeg ging was het net alsof je even vloog), ik kijk naar de muur van het huis waar we de bal zo hoog mogelijk tegenaan stuiterden (tot grote ergernis van de bewoners), en ik loop over het paadje dwars door de struiken, waarmee ik een hoekje afsnijd – zelfs het nieuwe hekje dat de gemeente een paar jaar geleden eindelijk heeft geplaatst, houdt de burgers van Maassluis niet tegen.
Herinnering na herinnering na herinnering na herinnering.
En dan sta ik voor de deur van mijn ouderlijk huis, waar elke vierkante centimeter betekenis heeft.