Ik schrijf niet snel iets over mijn persoonlijke leven. Dat vind ik best zo. De mensen met wie ik het sowieso wil delen, zie ik ook wel in levende lijve. De mensen die ik iets minder goed ken, kan ik ook via andere wegen belangrijke dingen laten weten. En voor de rest… mijn persoonlijke beslommeringen zijn niet bijster veel verschillend van die van een willekeurige ander. Ik heb familie, vrienden en een partner en ik ken liefde en geluk, maar ook hun tegenhangers ben ik weleens tegengekomen. De ene dag is mooi. De andere dag weer minder mooi. Maar soms zijn er dingen die je met meer mensen dan alleen je naasten wilt delen. Ze zijn gewoon en ongewoon tegelijk.
Gisteren ging ik bij mijn 90-jarige grootmoeder op bezoek. Ik stapte in de trein in Rotterdam (Hij reed! Het was dan ook geen Fyra…) en met mijn laptopje op schoot keek ik naar buiten, naar dat eindeloze witte landschap. Rijp hing in de bomen en in de struiken, heerlijk witgrijs winterweer. Zo heb ik het graag. Ik opende mijn document en ging aan het werk. Reizen en schrijven, de perfecte combinatie, zeker als het uitzicht zo winterwonderlijk is.
Mijn hoofd vol met zinnen, beelden en ideeën stapte ik in het midden van het land uit. In mijn ene hand mijn laptopje, in de andere een bloemetje. Ik liep het verzorgingstehuis binnen waar mijn grootmoeder al zes jaar verblijft en ging haar kamer binnen.
Ze zat niet in haar rolstoel op mij te wachten. Ze lag in bed en ze sliep. Ik liep naar haar toe en boog me over haar heen.
‘Ik ben er, oma,’ zei ik.
Ze opende langzaam haar ogen en keek me aan. Ze zei niets. Onze blikken ontmoetten elkaar en… ze herkende me niet.
‘Ik ben het, Éva.’ Ja, dat zeg je dan en ook nog eens op een toon waaruit spreekt dat je het eigenlijk niet gelooft. Hoe kan ze haar kleindochter nu niet herkennen? Maar nog wist ze niet wie ik was.
Ik deed mijn muts af en schudde mijn haren los.
‘Oma?’
Toen, eindelijk, herkende ze me. En ze glimlachte.
‘Eva,’ zei ze.
Ik wist niet waarom, maar ik moest er telkens aan denken. Aan dat moment van niet-begrijpen en de herkenning die erop volgde. Voor een moment was ze losgeslagen van de wereld. Ik ken mijn grootmoeder als een krachtige vrouw die zelfs in de afgelopen zes jaar van volledige afhankelijkheid altijd zichzelf is gebleven. Waar was die vrouw gebleven? Toch was het niet alleen daarom waardoor ik het moment niet kon loslaten. Het duurde even, maar ineens besefte ik het. Niet alleen had zij míj niet herkend, ik had haar óók niet herkend. Ik was net zo goed voor een moment losgeslagen van de wereld en dat was doodeng. Tot ik me bedacht dat het moment van herkenning daarom eveneens niet eenzijdig was. Zij (h)erkende mij en ik h()erkende haar.
Hoe mooi is zoiets simpels als dat?